Requiem: Hoofdstuk 2 (1e deel)

2



Stephen March knikte bevestigend. Toen de man het witte doek met een tip wegtrok om het lijk te identificeren trok zijn gezicht bleek weg. Hij slikte een paar maal om zijn protesterende maag tot rust te brengen. Zijn zus Suzy was weliswaar bijna onherkenbaar verminkt over het ganse lichaam, maar de kleine tatoeage in haar nek, de rode ronde sikkel rond de groene bol van maretak in de rechter onderkant van de hals zou hij overal herkennen.
Hij zocht werktuiglijk naar iets anders en vond dan ook het kleine litteken op haar afgehouwen linkerhand. Het gekartelde witte littekenweefsel op haar ringvinger was weliswaar minder duidelijk dan toen ze nog leefde en het bloed nog door haar ledematen stroomde. Maar met deze beide herkenningspunten kon hij officieel de bediende van de lijkschouwer bevestigen dat dit onmiskenbaar de stoffelijke overschotten van Suzy Chang waren. Vreemd dat de herinnering aan het litteken Stephen op dit moment, daar ter plaatse in de nabijheid van haar levenloze lichaam door het hoofd schoot. Het litteken was het gevolg van een klein ongelukje met een gebroken glas. Het proberen redden wat toch al verloren was! Was dit het opschrift dat hij op haar graf zou moeten laten etsen?
Zijn halfzus lag naakt, in stukken bij elkaar gepast, als een macabere puzzel op het metalen uitschuifluik van een van de gekoelde bewaarkasten van het stedelijk mortuarium van Sanctuary, de nieuwe zusterstad van Tokio en hoofdstad van de Nieuwe Wereld. Hij wist niet meer wat zeggen, kon zich op dat moment nauwelijks beheersen. Zijn ogen schoten vol en hij slikte moeilijk om de kreet die uit zijn binnenste uitweg zocht te smoren. Zijn hand legde hij onwerktuiglijk als reactie over zijn mond en stond zo een tijd in dezelfde houding. Een zenuwachtige stille stem rukte hem uit zijn verstarring.
‘Sumimasen! Sorry, meneer March. Ik besef dat het voor u moeilijke momenten moeten zijn. Vergeef ons dat we uw familielid op die manier aan u moeten tonen. Wij mochten echter het stoffelijk overschot niet fatsoeneren omdat de gerechtelijke patholoog-anatoom het forensisch onderzoek nog niet heeft kunnen afsluiten. De veiligheidsdienst heeft daartoe tot nu toe nog geen autorisatie gegeven vanwege het lopende onderzoek naar de doodsoorzaak van het slachtoffer.’
De Japanse bediende voelde zich klaarblijkelijk uitermate verveeld met deze situatie. De man wreef bijna voortdurend zijn handen door elkaar in een gebaar van vertwijfeling. Stephen fronste verbaasd de wenkbrauwen en wachtte ongeduldig op verdere uitleg. Als diplomaat kreeg hij dagelijks nietszeggende frases en bombastisch getinte uitleg te horen, soms tegen wil en dank, maar dit ging zijn begrip helemaal te boven. Hij bekeek de man die het duidelijk heel moeilijk had.
Een hulpje, een boodschapper? Van deze man met zijn keurig gekamde haar met de scheiding in het midden en met een zenuwachtige tic rond de linker mondhoek kon hij niet veel verwachten. Gelukkig had de man de stoffelijke resten van Suzy weer bedekt en had hij de schuif weer toegedaan, want er welde in de tijd dat hij de identificatie had gedaan iets omhoog in Stephen. Het zien van het lijk, de herkenning en de flitsen van een levende Suzy. Het was iets dat hij nauwelijks in de hand had.
Daarom moest Stephen ergens zijn boosheid kwijt en hij richtte die op de man voor hem.‘Ik veronderstel dat het in stukken rijten van een mens “de” doodsoorzaak moet zijn of niet soms?’ vroeg hij bits snauwend, zijn verdriet en verwarring verhullend, toen de man niet direct antwoordde.
‘Ie!’ antwoordde de man ontkennend in het Japans, toen hij plots besefte dat Stephen een Amerikaan was. ‘Neen,…euh, ja…..Ik bedoel, voor zover ik het heb begrepen zijn de mutilaties post mortem toegebracht, dus ná het overlijden van uw zus, meneer March. Misschien kan deze vaststelling u een beetje troost bieden op dit triestig moment. Mogelijks heeft uw zus dan toch niet zoveel geleden als op het eerste zicht…ik bedoel zoal het nu lijkt.’
Stephen vermoedde dat de man hem probeerde te kalmeren en voelde dat de bediende enkel maar zijn beste beentje probeerde voor te zetten. De man had niet het recht om zo behandeld te worden. Kunt u me misschien vertellen wie werd aangesteld om het moordonderzoek te leiden en wie de verantwoordelijke lijkschouwer is? Waar kan ik met al mijn vragen terecht?’ vroeg een vermoeide en aangeslagen Stephen March nu iets minder kwaad. De ongeduldige klank en boosheid die nog steeds in zijn stem klonk, kon hij echter niet verbergen. Het was de woede om de onmacht in gans de situatie. Het was het opborrelend besef van een definitief verlies van een stuk van zijn eigen leven.
‘Oh ja natuurlijk,’ reageerde de bediende nerveus. ‘Hoofdinspecteur Norino Vastai heeft deze zaak onder zijn vleugels genomen. Als iemand het beest kan vinden dat deze onmenselijke moord heeft gepleegd, dan is hij het wel. Ik denk dat de heer Vastai ieder moment hier aanwezig kan zijn,’ vertelde de zenuwachtige man terwijl hij voor de zoveelste maal zijn uurwerk raadpleegde.
‘De lijkschouwer, de heer Huang, heb ik zopas zien aankomen toen u zelf aan de inkomstbalie stond,’ kreeg Stephen nog mee als bijkomende informatie. ‘Die had hier een afspraak met de heer Vastai om tien uur. Dus u kunt met hen beiden tegelijkertijd kennis maken…als u dat belieft. Als u me wilt volgen?’
Hij leidde Stephen via verschillende gangen naar een kleine ruimte waar een tiental gemakkelijke stoelen en een laag tafeltje stonden. Een soort wachtruimte veronderstelde hij, sober en onpersoonlijk. Een deuntje muzak verbrak de ongemakkelijke stilte in de kamer.
‘U kan hier een momentje wachten, ik verwittig mijn overste de heer Huang en hoofdinspecteur Vastai dat u hier bent.’ De bediende was blijkbaar opgelucht dat de schokkende identificatie achter de rug was en zijn taak erop zat. Hij groette kort en verdween spoorslags.
Stephen zuchtte luid en steunde vermoeid zijn hoofd in beide handen. Niettegenstaande hij met zijn een meter tweeënnegentig en zijn honderd kilo, een reus van een vent was, zag hij er zoals hij daar nu zat, gebogen schouders en zijn hoofd in zijn handen uit als een gebroken en eenzaam man. Een paar dagen terug was hij nog onwetend over het drama dat hem te beurt zou vallen. Gisteren in de vroege morgen toen hij geland was op de luchthaven van Sanctuary na een langeafstandsvlucht uit de Oude Wereld met tussenstop in de luchthaven van Zaventem – hij had in Brussel nog een afspraak had met de plaatselijke ambassadeur – wist hij nog niet dat hij zijn diplomatieke missie zou beginnen met het identificeren van het lijk van zijn dode halfzus.
Zijn gedachten zweefden weg als een meeuw over een zee van tijd, naar een moment ergens dertig jaar terug. Rond deze tijd was zijn vader Thomas March voor een tweede maal in het huwelijk getreden. Na een geslaagde diplomatieke missie in het Oosten had hij een vrouw leren kennen en een tweede leven opgebouwd. Zijn nieuwe vrouw heette Kathy Chang.
Thomas’ eerste vrouw, Maddy Silverstone, was vijf jaar daarvoor gestorven. Het was een korte en ongelijke strijd geweest. Botkanker, veel te laat vastgesteld en met metastasering over het ganse lichaam. In een tiental weken was zijn lieve Maddy Silverstone als een uitgemergeld wezen, niet meer te vergelijken met de schoonheid die ze ooit was, heengegaan.
Stephen had aan dit nieuwe huwelijk wel een zusje overgehouden. Haar naam was Suzy en zij was het kind van Kathy Chang en haar eerste man.
Een nietsnut  die zijn stiefmoeder vier maand zwanger van zijn kind had laten zitten en met de noorderzon was verdwenen. Jaren later had Kathy nog een enkele keer van hem gehoord. Het was toen ze las dat hij vermoord was tijdens een uit de handen gelopen schermutseling tussen twee jeugdbendes. Zijn verdiende loon had ze toen boos en verbitterd gedacht.
Suzy Chang was het resultaat van deze relatie, een klein tenger meisje van tien jaar, even oud als Stephen. Ietwat verlegen met een ontwapende geheimzinnige glimlach en pikzwart haar dat in een lange paardenstaart was gevlochten. Zo zag Stephen haar op dit moment in zijn herinnering. De tatoeage van de rode sikkel om de groene maretak in haar nek was hem toen ook al direct opgevallen. Wanneer hij haar vroeg wat het betekende had zij simpelweg maar fier met één woord geantwoord:

‘Akai!’

Later had hij via zijn stiefmoeder en Suzy zelf meer vernomen over deze groep van mensen, over hun speciale manier van leven, waar zij in geloofden en over de regels van hun leer waar zij zich zo goed mogelijk aan hielden tijdens hun leven als Akai.

Helaas waren Stephens vader en stiefmoeder zes jaar geleden overleden. Zij waren de onfortuinlijke slachtoffers geworden van een ongeval met een nieuwe prototype glider of autobot. Het nieuwe transportmiddel bevond zich toen nog in de testfase. Zoals dikwijls bij nieuwe dingen gaat er soms wat mis. Die ene keer voor Thomas March en Kathy Chang met desastreuze gevolgen. Nu bleef hij nog alleen over, zijn familie was er niet meer. Hij voelde zich letterlijk en figuurlijk verweesd. De eenzaamheid die hem plotseling overviel en als een groot gewicht op zijn schouder rustte, was zo tastbaar dat hij nog dieper doorzakte in zijn stoel.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Chateau Rouge: Deel 12