Steen: Hoofdstuk 9

9

            Meester Filiander Mercandor had er een volledige dag en nacht zonder slaap opzitten. De opdracht van Karel Steen was geen sinecure gebleken. Samen met zijn collega’s hadden ze de duizenden kaarten en tekeningen vergeleken met de schets die ze van de kroonpretendent hadden ontvangen. Soms vonden ze een paar vergelijkpunten maar het duurde tot in de vroege morgen van de dag dat een van de aardrijkskundigen geluk had. Op een gekreukeld perkament stond een identieke tekening van een zeehond met daaronder wat beschrijving.
           
Deze rots die vreemd genoeg lijkt op een zeehond bleek het middelpunt van de belangstelling van de bijgelovige scheepsbemanning van ‘Het Zeepaard’. Na een woelige vaart en een storm die twee dagen duurde, zijn we afgemeerd voor de kusten van het eiland dat men ‘Ralot’ noemt. Dit eiland voor de kusten van Mandregon en Virgo is een van de grootste eilanden van de Grote Oceaan. We zullen hier overnachten en vers water inslaan vooraleer we onze reis verder zetten naar ‘Banchovar’, het land van de Duizend Reuzen.

Meester Bargoel, aardrijkskundige in dienst van Zijne Majesteit Koning Konrad Steen.

            Mercandor had hun enthousiasme om de vondst ten volle begrepen. Hij vond het gejoel en de klappen op de schouders om elkaar te feliciteren hoogst onprofessioneel en zeker een Meester niet waardig. Hij wist echter ook dat Karel Steen een niet mis te verstane bedreiging had uitgesproken. De prins zou hen wel niet allemaal straffen, hadden ze dit perkament niet gevonden, maar hij zou zeker een voorbeeld gesteld hebben. Niemand wou de ongelukkige vrijwilliger zijn om de boosheid van de man te stillen.
            Dezelfde ochtend nog had Meester Filiander Mercandor, samen met zijn collega’s, zijn opwachting gemaakt bij de prins. Het humeur van de troonpretendent was niet allerbest, maar dat was geen uitzondering, hij was gekend als een wispelturig en ongeduldig persoon. Toen hij echter over hun succes hoorde, gleed er dan toch een glimlach over zijn gezicht.
            ‘Meester Filiander, ik ben heel blij met het resultaat van uw zoektocht. Ik benoem u, met directe ingang, tot organisator van de expeditie om die rots te gaan zoeken. U krijgt de beschikking over een detachement soldaten, genoeg proviand en andere reisbenodigdheden om mij naar deze plaats te begeleiden. We vertrekken morgenvroeg bij het eerste licht.’
            De Meester was geschrokken bij deze mededeling. Hij had niet gedacht dat Karel Steen hem zou aanstellen om mee te gaan op zijn zoektocht. Hij was een oude man en had zijn sporen reeds verdiend. Gelukkig kon hij zijn verbazing achter zijn hand verbergen, terwijl hij luid hoestte. ‘Dank u, Monseigneur, voor de eer die u mij schenkt om deze verantwoordelijkheid te mogen dragen. Mag ik vragen wat we bij die rots zoeken of ben ik niet gemachtigd dit te weten?’
            Karel Steen keek hem een ogenblik aan, terwijl zijn glimlach reeds van zijn gezicht was verdwenen. ‘Laten we het er op houden, dat mijn toekomst daar op mij ligt te wachten,’ verklaarde de jonge man geheimzinnig. ‘Of misschien een schat, waar jullie allemaal, ten gepaste tijde, zult kunnen van genieten.’ De griezelige glimlach verscheen weer op de mond van Karel Steen. Ja, jullie zullen kunnen genieten om mij te mogen dienen, als ik de ring aan mijn vinger schuif, niet meer en niet minder. De gedachte aan een Koninklijke toekomst met de daarbij horende praal en pracht was een droom, een obsessie waarvan hij hoopte dat die binnenkort waarheid zou worden.
            Meester Mercandor had in zijn jonge tijd veel expedities geleid, zowel op het land als op een schip op zee om alles in kaart te brengen van het rijk van Koning Konrad. De oude Koning had hem geapprecieerd en hem met respect behandeld. Ja, zelfs goed beloond. Het enige wat de jonge prins hem had beloofd tot nu toe waren bedreigingen van zijn leven. De spot die hij in bedekte termen had gebruikt bij de eerste audiëntie bij de prins was hem in het keelgat geschoten. Hij wist dat hij maar best het bij het goede eind kon hebben en dat de prins, wat hij ook zocht, het best ook vond. Mercandor had graag nog wat jaartjes van zijn eretitels willen genieten, al was hij al heel wat ouder dan de gemiddelde leeftijd van de Bovenlanders.



……….


            Tom Varsen en Jul Branden waren blij een dak boven hun hoofd te hebben. Ze hadden er zelf voor gezorgd dat Moira Goudvoet nu voortaan droog onder haar dak zou kunnen slapen. Zonder dat ze overal ketels en pannen op de grond moest zetten om het water op te vangen als het regende.
Het vrouwtje was heel gelukkig en bereidde hen een heerlijk maal als extra beloning naast een slaapplaats die ze had beloofd. Een voedzame zoete pap en een heerlijk ruikende stoofpot, waarvan noch Jul, noch Tom wist van welk vlees die bereid was.
‘Zeg me eens moedertje,’ begon Jul terwijl hij na de maaltijd tabak in zijn pijp aan het stoppen was. ‘Hoe kan je hier zo alleen leven, zo ver van de dichtste stad en in de nabijheid van menig gevaarlijk roofdier? Denk maar aan de Buldra die Tom bijna naar de Andere Kant had gestuurd. Ik weet wel dat je niet bang bent uitgevallen, maar ik denk toch dat je ouderdom het niet toelaat om het op te nemen tegen een serieuze bedreiging.
Het oude vrouwtje die de tafel opruimde keek hem even aan. Ze had hen nog een kroes van een soort donker bier had uitgeschonken, dat hen wat loom maakte, maar heel goed smaakte. ‘Wie niet sterk is, moet…’ ze twijfelde even hoe ze het zou formuleren, ‘moet andere middelen gebruiken. Buldra’s lopen in een wijde boog om mijn huisje, als ze het ooit al vinden en ik verwittig ze altijd, wat ze altijd op prijs stellen.’
Jul keek even met opgetrokken ogen naar Tom. Zijn blik sprak boekdelen. Tom wist dat eenzaamheid op een bepaald moment je parten kon spelen en als je al zo oud was en niet meer zou kwiek van geest, kon je je zinnen wel verliezen. Als het oude vrouwtje dacht dat ze met de Buldra’s kon spreken, dan zou hij dat niet tegenspreken. Hij hoopte enkel dat ze dat niet werkelijk zou proberen. Ze was vriendelijk en had hen aan een slaapplaats en een stevige maaltijd geholpen. Ze was absoluut niet gevaarlijk, maar toch had zowel Jul als Tom wat medelijden met haar. Oud worden is nu eenmaal niet erg, oud zijn is een heel andere kwestie.
Moira toonde hen op hun de plaats waar ze konden slapen. Het was geen groot comfort maar het was er droog en warm door het hout dat brandde in de kleine haard. Het duurde niet lang of de afgepeigerde vrienden vielen in slaap en droomden hun dromen.
Het was een maanloze nacht en nadat het hout in de haard was uitgebrand was het pikdonker in het hutje. De stilte was zo indringend, dat elk geluid dubbel zo hard werd aangevoeld. De tak die brak, ergens buiten de hut, was klaar en duidelijk te horen. Jul en Tom waren echter zo moe geweest, dat ze het gevaar niet hoorden. Het lichte gefluister en een gesmoord vloek gingen aan hen voorbij, terwijl zij lichtjes snurkten in hun slaap.
Wanneer de deur met een grote bons uit haar hengsels vloog, schrokken beide mannen wakker. Ze konden echter niets doen tegen de brute kracht van de drie indringers die hen tegen de grond hielden, hun grote zwaarden op hun keel gedrukt. Zowel Jul als Tom durfden zich niet te bewegen. Ze wisten niet wie hun aanvallers waren, maar ze voelden het wapen tegen hun keel gedrukt en wisten dat gelijk welke beweging nu, in een zekere dood zou resulteren.
Quaronda me sillo et regura.’ Een krasse stem klonk vanuit een donkere hoek van het huisje. Van uit hun ooghoeken zagen de beide mannen op de grond als de drie aanvallers een licht ontstaan in deze hoek. Het silhouet van een vrouw werd afgetekend in het licht dat in haar handen groeide. Een van de aanvallers draaide zich naar haar toe, terwijl zijn vrienden Jul en Tom met hun wapen verder stil hielden. De vrouw herhaalde telkens de vreemde woorden. ‘Quaronda me sillo et regura.’ Het licht tussen haar handen schitterde nu met onnatuurlijke klaarte, terwijl de man kalm en duidelijk onbevreesd op haar af ging. De straal die ze uit haar handen wierp, ging losjes door het lichaam van de aanvaller die op haar toeging en liet een groot gat in zijn lichaam. De gestalte viel levenloos op de grond neer. De twee kompanen hadden met open mond het tafereel aangezien. Geen van hen had dit verwacht. Vooraleer ze hadden kunnen reageren had de vrouw twee nieuwe stralen geworpen en vielen ze doorboord door deze lichtende energie dood neer.
Jul en Tom kropen vlug recht en keken onbegrijpend naar de neer gestraalde krijgers. ‘Vrouwe, bedankt voor je hulp. Heb je hier geen oud vrouwtje gezien, we moeten ze vinden, wie weet wat deze bandieten met haar hebben gedaan.’
De vrouw schoot nog een straal uit haar handen op het haardvuur dat direct met een heldere gloed begon te branden. Ze was groot, zeker zo groot als Jul Branden en bloedmooi. Haar lange haar was witzilver en haar ogen blauw als de helderste hemel. Rond haar nek ging een gouden ketting met een sieraad in de vorm van een voet dat alle kleuren uitstraalde in het licht van de brandende haard.
‘Ik denk niet dat ik ze ver moet zoeken, Jul Branden en Tom Varsen. Hebben jullie zo veel van mijn stoofpot gegeten dat jullie mij niet meer herkennen?’
De beide mannen keken elkaar nu verbaasd aan en wenden dan hun blik weer naar de mooie dame. ‘Mmm…Moira Goudvoet?’ struikelde Jul bijna over zijn woorden.
‘De enige echte. Het oude dametje die jullie hebben geholpen zou ik geweest zijn als ik kon verouderen, wat ik ook wel doe, maar niet zo vlug als jullie mensen. Ik ben Moira Goudvoet, ik kom oorspronkelijk uit de Virgonese bossen. Jullie stervelingen zouden mij een heks noemen maar eigenlijk ben ik een ‘Agoeteia’. Dat zal jullie waarschijnlijk niets zeggen, maar wij zijn het tegengewicht tegen de ‘Goeteia’. Wees er zeker van dat jullie dit soort heksen niet tegen het lijf wilt lopen. Zij halen hun magie uit het Donker en werken met de hulp van demonen.
Jul en Tom hadden geluisterd naar de woorden van Moira Goudvoet. Blijkbaar konden ze de nieuwe verschijningsvorm van het oude vrouwtje nog niet goed verwerken. ‘Maar waarom dat oude vrouwtje ter misleiding?’   
‘Geen misleiding, beste Jul, wie een oud vrouwtje kwaad wil berokkenen is slecht en werkt voor het Kwaad. Jullie daarentegen hebben bijna belangeloos geholpen om dit dak te herstellen. Het was voor mij maar vanzelfsprekend om op mijn beurt jullie te helpen met deze…Dulkas?’
De frons die over het voorhoofd van Moira trok, betekende dat ze niet begreep wat deze krijgers hier in haar huis deden. ‘Ik weet pertinent zeker dat er hier in deze streken nog nooit een Dulka zijn voeten heeft gezet. Nu zijn er hier plots drie van die bruten die ons overvallen midden de nacht. Dat betekent niet veel goeds. De vraagt is enkel, waarom zij zo ver buiten Mandros zijn gereisd. Ik denk dat het tijd is om wat ouderwetse magie te gebruiken, vrienden.’
Jul en Tom waren gewoon sprakeloos. Ze hadden nog nooit van Agoeteia en Goeteia gehoord. Van heksen wel, ja, maar dat deden ze beiden af als folklore of sprookjes om kleine kinderen bang te maken. Hier hadden ze een krachtig staaltje van het kunnen van een Agoeteia gezien. Beiden vroegen zich af of ze nu gerust of juist bang moesten zijn. De frons die zich verdiepte op Moira’s voorhoofd deed vermoeden dat het het laatste zou blijken te zijn. Ze moesten niet bang zijn voor Moedertje Moira die Dame Moira bleek te zijn, maar wel voor wat deze overvallers in het schild voerden.

© Rudi J.P. Lejaeghere
07/03/2015

           
           


Reacties

Populaire posts van deze blog

Chateau Rouge: Deel 12